Psalm 141 lees ik in zijn geheel

In de tijd dat ik in de gevangenis werkte, kende ik deze psalm niet en heb hem ook nooit met iemand gelezen. Nu denk ik: wat jammer! Want de woorden van de psalm geven me een keur aan herinneringen en beelden uit de gevangenis! Ik zie ze zitten in de bajeskerk, met gebogen hoofd, de ogen dicht. “Nee dominee, ik bid niet voor mezelf hoor. Alleen voor mijn kinderen. Dat het ze goed gaat. Om bescherming. Ik kan me pas bekeren als ik alles heb om te kunnen stoppen.” Tijdens een groepsbijeenkomst over dromen voor de toekomst maakte een van de deelnemers een tekening. Daar stond een groot huis op, een grote zak met geld en een grote revolver. Want, zei hij, ik zal wat ik heb altijd moeten verdedigen tegen mijn vijanden.

Als er iets is, wat me in de gevangenis heeft geraakt, dan is dat het diepgewortelde gevoel bij veel gedetineerden, dat de wereld van goede mensen en zeker die van de kerk, voor hen onbereikbaar is. Dat ze nooit op het punt kunnen komen om ongestraft een ander leven te beginnen. Dat de wetten, de loyaliteit en de groepsdwang van de wereld waar ze in zitten hen voor altijd zullen vasthouden, of op zijn minst achtervolgen, tot in de dood.

Dat is ook de nood van de psalmdichter in deze psalm. Hij is verdwaald in een wereld, een gezelschap, dat niet goed is. Het dreigt hem te beïnvloeden, hem te brengen tot een levenshouding en gedrag, dat even aantrekkelijk leek en veel kortdurend genoegen bracht. Maar hij beseft, dat hij moreel en geestelijk in verval dreigt te raken. Dat hij op een dood spoor zit, dat alleen maar de afgrond in leidt, de sheol. Hij wil eruit! Maar kan dat nog?

Hij richt zich tot Jahweh. De herinnering aan vroeger, toen het nog goed was, hij nog naar de tempel ging en zag hoe de priester de dagelijkse offers bracht aan Jahweh, als een gebed voor het volk, laat hem diep voelen hoe ver hij nu van Jahweh verwijderd is. Hij hoopt, dat zijn gebed, hoe ver weg hij nu ook is afgedwaald, net als dat priesterlijke offer door God zal worden aanvaard.

Hij bidt allereerst om innerlijke correctie, door God zelf. Dat zijn mond gezuiverd wordt van de taal die hoort bij dat verkeerde leven. Dat zijn hart wordt losgemaakt van alle verleidingen, waaraan het dreigt te gaan kleven. Maar hij hoopt daarnaast op een andere kring van goede mensen, die hem zullen begeleiden naar de goede weg. Want alleen lukt het niet.

Maar hij is bang voor de wraak, voor de netten, van hen waaraan hij wil ontsnappen. Daarom richt hij zich tot God. Alleen met Gods hulp kan hij, durft hij…… misschien.

Wat had ik dit gebed graag met velen in de gevangenis gebeden. Al is het alleen maar om hun eenzame hart een metgezel te geven. De woorden van iemand in hetzelfde schuitje te laten horen, die het wel aandurfde om zichzelf mee te nemen in zijn beroep op de Allerhoogste, ondanks de schaamte, de afstand, de dwaalweg.

Maar de bajes is niet de enige plek, waar deze psalm een balsem voor de ziel kan zijn. Ook in ons leven, in ons huis kan de afstand tot God ontstaan zijn, door de kringen waarin we ons begeven, het gedachtegoed dat zo aantrekkelijk leek. De taal die we zomaar overnamen, dingen die we meededen.

De psalm wijst ons dan de weg om juist voor onszelf God aan te roepen. Zoals de zondaar in de tempel dat ook doet en de apostel Paulus, die beseft dat juist de erkenning van het eigen falen, de eigen onmacht om het goede te doen, en dat naar God uit te roepen, reeds het begin is van een nieuw leven onder Gods genade.